Argumentatie
Een equivocatie over “iets dat/wat”
De grammaticaal correcte frase is “iets wat …” omdat “iets” onbepaald is. Zodra dat waarop teruggewezen wordt bepaald is, moet “dat” gebruikt worden: “Het boek dat …”.
Kardinaal Wim Eijk spreekt in De Groene over “[het] natuurlijke verlangen naar iets dat blijft en dat geborgenheid biedt” en normaal zou dat moeten zijn: “iets wat blijft en wat geborgenheid biedt”. Maar voor Eijk is dat iets natuurlijk helemaal niet onbepaald—het is God. (De Groene Amsterdammer, 15-12-2016, p. 113).
Het is een in veel kringen gemaakte grammaticale fout om “iets dat” te schrijven en velen lijken inmiddels niet beter te weten.
Maar via die fout smokkelt Eijk, waarschijnlijk onbewust, God binnen in een uitspraak die we in zijn algemeenheid empirisch best kunnen aanvoelen: inderdaad verlangen velen naar iets wat blijft en geborgenheid biedt. Maar dit verlangen is nominaal en onbestemd: weten wij veel wat we precies willen? Als het maar blijft en geborgenheid biedt. Voor velen voldoet een partner, een thuis of een gezin, trouwens.
We zien in het interview met Eijk dus in de praktijk gedemonstreerd wat het belang is van de “iets wat…” constructie! Als je het goed doet, voorkom je dat iets wat we kunnen bedenken of aanvoelen tot iets substantieels wordt gepromoveerd, tot een bepaald iets dat echt bestaat en iets is.
Een voorbeeld waar ik mijn studenten mee plaag, is deze “redenering”:
Er moet iets gebeuren.
Dit is iets.
Dus dit moet gebeuren.
Grammaticale regels behoeden ons voor drogredenen, maar wie ze slim naar zijn hand zet, kan met zo’n drogreden weg komen.
Disclaimer: het gaat me niet om kardinaal Eijk maar om de verstrengeling van drogredenen en onze taal. Het zou best kunnen, bijvoorbeeld, dat niet Eijk, maar de interviewer de wat/dat-fout maakte. (Met dank aan Ton Kruse).